Online gift

MRI-beeldvorming

De geschiedenis van cerebrale MRI bij MS begon op 14 november 1981 met de publicatie in The Lancet van een artikel getiteld “Nuclear magnetic resonance imaging of the brain in Multiple Sclerosis” door Y. R. Young en co. De auteurs toonden aan dat bij 10 MS-patiënten de röntgen CT-scan in totaal slechts 19 laesies aan het licht bracht, terwijl de MRI er 112 meer aan het licht bracht!

Het was dus de eerste keer dat het mogelijk was om, terwijl een patiënt nog in leven was, de omvang van de ziekte en het aantal hersenletsels dat hij had (“zijn laesielast”) te beoordelen. Men realiseerde zich al snel dat de meeste van deze laesies asymptomatisch waren, in zogenaamde “stille” delen van de hersenen. 

De kwaliteit van de verkregen beelden en de resolutie ervan zijn aanzienlijk verbeterd dankzij de toename van het vermogen van de gebruikte magneten (0,5, vervolgens 1,5 en vervolgens 3 Tesla) en de aanpassing van deze techniek aan het ruggenmerg. Hierdoor werd het mogelijk oude laesies te onderscheiden van actieve ontstekingslaesies (nieuwe laesies of reactivering van oude laesies) waarbij er een breuk is in de bloed-hersenbarrière. Actieve laesies vangen een paramagnetisch contrastproduct op dat gadolinium heet. De evolutie van een actieve laesie kan (maar niet systematisch) in de richting gaan van een centrale necrose, “zwarte gaten” genoemd, ten gevolge van een vernietiging van niet alleen de myelinescheden, maar ook de zenuwvezels.  

 

  Hierdoor werd het mogelijk oude laesies te onderscheiden van actieve ontstekingslaesies

Sinds 2001 worden MRI-criteria voor de diagnose van de ziekte gebruikt op grond van het aantal en de plaats van de laesies, hetzij periventriculair, corticaal of juxta corticaal, hetzij in het cerebellum, de hersenstam of het ruggenmerg. Ten slotte toonde het aan wat de neuropathologie ons reeds had geleerd, namelijk de aanwezigheid van een centrale ader waaromheen de meeste letsels zich vormen. Anderzijds zijn gebieden van subpiële demyelinisatie, net onder de hersenvliezen, nog steeds moeilijk op te sporen met conventionele MRI.

Op basis van de waargenomen beelden konden prognostische criteria voor de ziekte worden vastgesteld. Zo hebben laesies die zich in de hersenstam, het cerebellum of de laterale strengen van het ruggenmerg bevinden, een slechtere prognose dan laesies die alleen periventriculair en hemisferisch zijn. We hebben sommige (maar nog niet alle) laesies ontdekt in de hersenschors, naast leasies in de witte stof die de gemyeliniseerde vezels bevat. Het is nu mogelijk om door ziekte veroorzaakte hersenatrofie te meten die verder gaat dan de normale afname van het hersenvolume met maximaal 0,4% per jaar. Er zijn ook meer selectieve en plaatselijke atrofieën vastgesteld in bijvoorbeeld het corpus callosum, dat de zenuwvezels bevat die de twee hersenhelften, de thalamus en de nekwervels met elkaar verbinden. Meer recent heeft MRI haarden van focale meningitis aangetoond die overeenkomen met knobbeltjes van lymfocyten in de hersenvliezen.

Het is ook aan MRI te danken dat de gedeeltelijke maar significante doeltreffendheid van Betaferon, het eerste interferon dat bij de ziekte werd gebruikt, kon worden aangetoond door de doeltreffendheid ervan niet alleen te bewijzen door een vermindering van de klinische aanvallen, maar ook door een afname van het aantal nieuwe laesies.

In deze eerste studie, die in 1993 werd gepubliceerd, werd nog geen contrastmiddel (gadolinium) gebruikt, hetgeen in latere studies wel de regel was. Globale hersenatrofie is ook een ander criterium voor de werkzaamheid van geneesmiddelen geworden, voor het eerst gebruikt in het onderzoek naar fingolimod
(Gilenya). Het vertragen van deze hersenatrofie tot de normale waarden die bij iedere mens worden waargenomen, is het doel dat in verschillende recente studies naar nieuwe behandelingen wordtnagestreefd en bereikt.

 

  Het vertragen van deze hersenatrofie tot de normale waarden die bij iedere mens worden waargenomen, is het doel dat in verschillende recente studies naar nieuwe behandelingen wordt nagestreefd

Conventionele MRI is nog steeds niet erg kwantitatief wat betreft het totale volume van laesies en de aanwezigheid van chronische actieve laesies die rustig evolueren zonder de bloed-hersenbarrière te doorbreken. Deze laatste laesies zijn zeer belangrijk bij progressieve vormen van de ziekte. Meer
recent is aangetoond dat ze geheel of gedeeltelijk omgeven zijn door een dunne rand van ontstekingscellen die ijzer bevatten.

Zoals Dr Solène Dauby echter verduidelijkt in haar artikel, kan deze technologie, bijvoorbeeld door een krachtiger magneet van 7 Tesla te gebruiken.  ons nieuwe elementen aanreiken in onze kennis van de ziekte, Het zal mogelijk zijn het verlies van zenuwcellen, de verdunning van synaptische verbindingen, de afname van de dichtheid van zenuwvezels en, eventueel, de remyelinisatie van sommige van deze vezels, spontaan of dankzij nieuwe behandelingen die momenteel worden getest, te analyseren en te kwantificeren. 

 

Prof. Dr. Christian Sindic

 

26.10.21